Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

De Monitor Circulaire Economie op Hoofdlijnen

De monitor Circulaire Economie laat zien dat het materiaalgebruik in Amsterdam 61 keer groter is dan eerder bekend. Dit materiaalgebruik neemt ook nog steeds toe, en er is een trendbreuk nodig om in 2030 50 procent minder primair abiotisch materiaal te gebruiken. Daarnaast wijzen nieuwe inschattingen erop dat de ecologische impact van het materiaalgebruik groter is dan eerder gedacht. De CO2-uitstoot door consumptie (scope 3) is zelfs groter dan alle andere uitstoot in Amsterdam. Er blijkt wel dat er onder Amsterdammers veel draagvlak is voor oplossingen.

De circulaire economie is belangrijk voor het behalen van de klimaatdoelstellingen en is nodig om de beschikbaarheid van grondstoffen veilig te stellen. Daarom wil Amsterdam in 2030 50 procent minder primaire, abiotische grondstoffen gebruiken. Amsterdam wil ook streven naar een donuteconomie, waar een sociaal fundament wordt geboden binnen de grenzen van de planeet. Inzicht in materiaalstromen is essentieel om de impact van Amsterdam elders ter wereld te kunnen volgen.

Materiaalgebruik Amsterdam aanzienlijk groter dan eerder bekend

In de vorige editie van de Amsterdam Circulair Monitor werd gerapporteerd dat er 1.216 kiloton (1,2 miljard kilo) materiaal jaarlijks gebruikt werd in Amsterdam. Deze schatting dekte niet al het materiaal in Amsterdam en baseerde zich op indirecte gegevens. Op basis van nieuwe cijfers van het CBS was er in 2019 73,4 miljard kilo nodig voor de gehele Amsterdamse economie. Voor consumptie binnen Amsterdam was er 18,5 miljard kilo materiaal nodig. Afhankelijk van of we alleen kijken naar lokale consumptie of ook naar de gehele economie is het materiaalgebruik in Amsterdam dus respectievelijk 15 of zelfs 61 keer groter dan eerder bekend was.

In 2030 wil Amsterdam het primair, abiotisch materiaalverbruik halveren. Ongeveer 70 procent van het materiaalgebruik in de Amsterdamse economie betreft primaire, abiotische grondstoffen. De huidige cijfers over ons materiaalgebruik in de stad laten nog geen dalende trend zien. Ondanks vele initiatieven is de bulk van de Amsterdamse economie nog steeds gebaseerd op intensief primair materiaalverbruik. Als de stad aan de doelstelling wil voldoen moet het verbruik van primair, abiotisch materiaal vanaf 2019 jaarlijks met 2,3 mld. kg afnemen. Dat staat gelijk aan het materiaal van 15 Johan Cruijff Arena’s – per jaar.

Primair, abiotisch materiaalverbruik voor de gehele economie, Amsterdam, 2015-2019

Verbruik van primair, abiotisch materiaal in Amsterdam is sinds 2015 licht toegenomen, tot zo’n 50 miljard kilo materiaal in 2019. Deze schatting heeft wel een onzekerheidsmarge van 37 miljard kilo tot 63 miljard kilo in 2019.

Totale klimaat- en ecologische voetafdruk van de stad waarschijnlijk veel hoger

Het huidige materiaalverbruik heeft negatieve effecten op het milieu. Niet alleen in onze directe omgeving, maar vaak juist elders op de wereld. In de eerdere versie van de monitor schatten we in dat zo’n 63 procent van de totale CO2-uitstoot van Amsterdam toe te kennen is aan materiaalverbruik. Dit zijn emissies uit scope 3, dat wil zeggen emissies die niet op Amsterdams grondgebied plaatsvinden, maar die wel veroorzaakt worden door Amsterdamse consumptie en productie. Onze nieuwe, voorlopige berekeningen laten zien dat deze scope 3 emissies waarschijnlijk groter zijn dan eerder werd aangenomen. Dit betekent dat de totale voetafdruk van de stad ook groter is dan eerder gedacht. Het aandeel scope 3 emissies in de totale uitstoot wordt nu geschat op tussen de 70 procent en 90 procent.

Er zijn bepaalde goederenstromen die ofwel een groot deel uitmaken van het materiaalverbruik in de stad ofwel relatief veel effect hebben op het milieu als gevolg van ons verbruik ervan. Deze stromen kunnen als aanknopingspunt dienen om te bepalen op welke terreinen de grootste impact gemaakt kan worden richting de halveringsdoelstelling en/of om de milieu-impact te verkleinen. Hieronder benoemen we de grootste stromen en geven we aan wat hun gewicht is (figuur 2), naast een eerste indicatie van hun milieu-impact.

Materiaalverbruik eindconsumptie en bedrijven (DMC) naar goederengroep (kiloton), Amsterdam, 2015-2019

Materiaalverbruik voor de Amsterdamse consumptie, per goederengroep. Het meeste materiaal bestaat uit cokes en aardolieproducten, zout, zand, grind, en klei, en voedsel. Deze drie categorieën zijn in 2019 hoger dan hun gemiddelde van de jaren ervoor.

In deze figuur worden alle in de stad verbruikte materialen getoond en niet alleen de primair abiotische zoals in de vorige figuur.

Cokes en aardolieproducten en steenkool, bruinkool, aardgas en ruwe aardolie maken 37 procent uit van al het materiaal dat verbruikt wordt in de stad (DMC, directe materiaalconsumptie). Cokes en aardolieproducten (bijv. benzine) is een goederenstroom die is toegenomen in volume over de tijd. In 2019 is het verbruik 10 procent hoger dan het gemiddelde in de voorgaande vier jaren. Fossiele materialen zoals aardgas en benzine zijn ook de stromen die de grootste impact op het milieu hebben. De milieukostenindicator (MKI) laat zien dat steenkool, bruinkool, aardgas en ruwe aardolie en cokes en aardolieproducten gezamenlijk een aandeel van wel 35 procent in milieukosten van Amsterdams materiaalverbruik hebben.

Zout, zand, grind en klei is een andere grote materiaalstroom en maakt een kwart uit van het totale materiaalverbruik. Daarnaast maken overige mineralen (zoals glas, keramiek, cement, kalk, gips, tegels, stenen, beton, asfalt, bitumen, grafiet, niet-metalen producten, prefab constructies) nog vier procent uit van totaal materiaalverbruik. Dit soort materialen worden vooral door bedrijven gebruikt in de gebouwde omgeving. Afvalanalyses laten zien dat in Amsterdam veel bouw- en sloopafval wordt geproduceerd, maar het hergebruik hiervan kan optimaler; slechts 33 procent van de grond en stenen afkomstig uit bouw- en sloopactiviteiten wordt direct gerecycled. Dat is onder het stedelijk recycling gemiddelde van 54 procent van alle afval. Er is potentie om dit afval in te zetten voor de grote materiaalbehoefte die de stad op dit vlak heeft om met behulp van hergebruik van bouwmaterialen aan de halveringsdoelstelling van primair, abiotisch materiaalverbruik bij te dragen.

Amsterdammers minder happig op zuivel en vlees

Voedsel overig en land- en tuinbouwproducten hebben ook een groot aandeel in het materiaalverbruik in Amsterdam. Voedsel overig (producten zoals dranken, vegetarische en dierlijke oliën, broden en gebak, andere deegwaren zoals macaroni, couscous, maar ook stroop en cacao(producten), snoep, koffie, sauzen en bereide maaltijden) heeft een aandeel van 11 procent in totaalgewicht en land- en tuinbouwproducten een aandeel van 6 procent. Deze productgroepen behoren tot biotisch materiaal, wat ervoor zorgt dat deze niet onder de gewichtshalveringsdoelstelling vallen.

Tegelijkertijd zien we deze productgroepen ook bovenaan in de lijst terugkomen als we kijken naar de milieu-impact. Figuur 3 laat zien dat voedsel overig een aandeel van 11 procent heeft in de MKI van Amsterdams materiaalgebruik en land en tuinbouwproducten een aandeel van 5 procent. Uit een nog niet gepubliceerde studie, uitgevoerd door Material Economics voor de stad Amsterdam, komt naar voren dat milieu-impact op het vlak van voedsel en organische stromen verkleind kan worden door aanpassingen zoals overgang naar een plantaardig dieet en minder voedselverspilling. Als nog eens 20 procent van de Amsterdammers overstapt naar een plantaardig dieet kan dit in 2030 16 procent CO2-uitstoot schelen. Hier is draagvlak voor – in een recente enquête (zie factsheet Consumptie en Duurzaamheid in Amsterdam) geeft een vijfde van de Amsterdammers aan minder zuivel te willen consumeren en 44 procent geeft aan minder vlees te willen eten.

Ook maken de Amsterdammers zich in brede zin zorgen over de gevolgen van menselijk handelen voor natuur en milieu. Uit een recente enquête onder Amsterdammers blijkt dat meer dan de helft van de respondenten (55 procent) zich veel zorgen maakt over klimaatverandering. Daarnaast geeft 84 procent aan het belangrijk te vinden om hun ecologische voetafdruk te beperken.