Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Eindrapport evaluatie centrale loting en matching voor middelbare scholen 2015-2020

Sinds 2015 gebruiken vo-scholen in Amsterdam een centraal systeem van Loting & Matching om leerlingen die van de basisschool komen op een vo-school te plaatsen. In dit systeem leveren leerlingen een voorkeurslijst in waarop de vo-scholen staan waar zij heen willen. Scholen bepalen hun capaciteit en hanteren een beperkt aantal voorrangsregels. Toewijzing van leerlingen aan scholen vindt vervolgens plaats op basis van een algoritme.

In bijna alle jaren waarin dit systeem is toegepast, werd meer dan 80 procent van de leerlingen op de school geplaatst die het hoogst op hun voorkeurslijst stond en ongeveer 95 procent op een school uit hun top-3. Deze percentages zijn lager voor leerlingen met een vwo, havo/vwo en havo advies en hoger voor leerlingen met een vmbo-b, vmbo-k en vmbo-t advies.

In dit rapport onderzoeken we empirisch wat de gevolgen zijn voor leerlingen wanneer zij worden uitgeloot voor de school van hun eerste voorkeur. We kijken daarbij allereerst naar studievoortgang. Daarnaast kijken we naar tevredenheid van de leerling met de school en naar andere uitkomsten die hiermee kunnen samenhangen. Door een groot aantal potentiële gevolgen te onderzoeken, proberen we een zo volledig mogelijk beeld te geven van de factoren die belangrijk kunnen zijn bij de keuze voor een vo-school. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de vereniging van schoolbesturen in het Amsterdamse voortgezet onderwijs (osvo) en in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Universiteit Groningen.

Resultaten

Sinds 2015 gebruikt Amsterdam een centrale loting om leerlingen die van de basisschool komen een plek te geven op een school voor voortgezet onderwijs (vo). Meestal komt iets meer dan 80 procent van de leerlingen op de school van eerste voorkeur en ongeveer 95 procent in de top-3. Elk jaar heeft ook een aantal leerlingen de pech dat ze geplaatst worden op een school die laag op hun voorkeurslijst staat. De loting zorgt ervoor dat leerlingen met identieke voorkeurslijsten op verschillende scholen terecht kunnen komen. Door deze leerlingen met elkaar te vergelijken, krijgen we goed inzicht in de gevolgen van uitgeloot worden.

Leerlingen die na de loting geplaatst worden op een school die laag op de voorkeurslijst stond, zitten regelmatig aan het begin van het eerste schooljaar al op een andere school dan waarop ze geplaatst zijn. Van de havo en vwo-leerlingen die buiten hun top-5 terecht komen geldt dit voor ongeveer 40 procent van de leerlingen. Ongeveer de helft hiervan gaat naar een school die hoger op hun voorkeurslijst stond. Dit kan gebeurd zijn via de reservelijsten. Een klein deel van de vwo-leerlingen die laag op de voorkeurslijst geplaatst werd gaat naar een vo-school buiten Amsterdam.

De uitkomst van de centrale loting is niet van invloed op de studievoortgang van de leerling. Leerlingen die zijn uitgeloot zitten in de latere jaren nog net zo vaak zonder vertraging op het niveau van hun basisschooladvies als leerlingen die op hun eerste voorkeursschool zijn geplaatst. Leerlingen die uitgeloot zijn geven wel vaker aan minder tevreden te zijn met de school waarop zij zitten en zij geven vaker aan liever naar een andere school te gaan. Dit effect is groot in het eerste jaar van het vo en verdwijnt in het tweede jaar voor havo leerlingen en wordt voor vwo-leerlingen minder sterk in de latere jaren.

Het uitgeloot worden op de school van eerste voorkeur heeft een positief effect op studiehouding; vmbo en vwo-leerlingen besteden meer tijd aan huiswerk, havo en vwo-leerlingen worden minder vaak uit de les gestuurd, havo-leerlingen komen minder vaak te laat en havo en vwo-leerlingen lijken iets hogere cijfers te halen. Vmbo-leerlingen halen juist iets lagere cijfers als zij uitgeloot worden.

De school waarop een uitgelote leerling terecht komt heeft vaak andere kenmerken en een andere leerlingensamenstelling dan de school van eerste voorkeur. Voor alle leerlingen geldt dat het grootste deel van hun vriendengroep op dezelfde vo-school zit. Uitgeloot worden heeft geen effect op het aantal vrienden, maar naar een andere school gaan zorgt er wel voor dat een leerling andere vrienden zal krijgen. Een andere samenstelling van de vriendengroep gaat niet gepaard met meer of minder ongewenst gedrag buiten school. Voor sommige leerlingen vinden we dat het uitgeloot worden op de school van eerste voorkeur hun beeld van de maatschappij verandert, dit geldt vooral voor vmbo-leerlingen, maar ook vwo-leerlingen worden iets toleranter naar andere groepen.