Armoede in Amsterdam: 2020 vormt kantelpunt
- 9 december 2022
Voor het eerst sinds 2014 is het aantal minimahuishoudens in 2020 gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. Het gaat tussen 2019 en 2020 nog om een relatief beperkte stijging van ongeveer 1.500 huishoudens. De verwachting is echter dat het aantal minimahuishoudens in 2021 verder is gestegen en ook het percentage: van 15,6 procent in 2020 naar 16,6 procent in 2021. Daarmee vormt 2020 een kantelpunt.
Dat blijkt uit de nieuwe editie van de Amsterdamse Armoedemonitor. Deze monitor is gebaseerd op gegevens uit het Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) van het CBS over de periode 2011-2020. De gegevens over 2020 geven een beeld van de impact van het eerste jaar van de coronacrisis.
Voor de raming van de situatie in 2021 kijken we naar de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage. In eerdere jaren zagen we dat het aandeel minimahuishoudens de trend van de werkloosheid in Amsterdam met enige vertraging en in afgezwakte vorm volgt.
Zie ook
De gemeente Amsterdam gebruikt als inkomensgrens voor een laag inkomen 120 procent van het Wettelijk Minimum Loon. In onderzoek hanteren we de grens van 120 procent van het sociaal minimum (SM), die de gemeentelijke inkomensgrens het best benadert. In 2020 behoorde 15,6 procent van de Amsterdamse huishoudens op basis van deze definitie tot de minima.
Armoede concentreert zich steeds sterker onder ouderen en alleenstaanden
De Amsterdamse minimapopulatie vergrijst: 66-plussers vormden 13 procent van de minima in 2011; in 2020 is dit percentage gestegen naar 20 procent. Ook in absolute zin is het aantal oudere minima de afgelopen jaren blijven stijgen: er waren ruim 14.700 minima van 66 jaar en ouder in 2011; in 2020 ruim 21.300. De totale bevolking vergrijst overigens ook, maar in mindere mate. Daarbij komt dat oudere minima geen perspectief hebben op verbetering van hun inkomenspositie, langdurige armoede komt onder deze groep dan ook veel vaker voor (83 procent is drie jaar of langer minima) dan gemiddeld onder alle minima (65 procent). Verder zien we dat ouderen die in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie migranten) veel vaker minima zijn (43 procent) dan gemiddeld (13 procent).
Armoede concentreert zich ook onder andere groepen in steeds sterkere mate. Minima zijn steeds vaker alleenstaand: in 2011 vormden zijn 63 procent van alle minimahuishoudens, in 2020 gaat het om 70 procent. Alleenstaanden hebben per definitie één inkomen en hebben daarmee minder uitzicht op verbetering van hun inkomenspositie dan paren. Verder zien we dat bijstandsgerechtigden ook in een kwetsbare positie zitten: zij zijn vaker dan gemiddeld langdurig arm en het percentage langdurige minima onder hen stijgt, al is het langzaam. Uitstroom en ook duurzame uitstroom wordt steeds lastiger naarmate mensen langer tot de minima behoren.
Eenoudergezinnen komen naar voren als een groep met een zeer hoog armoedepercentage: 32 procent, twee keer zo veel als gemiddeld. Bij een hoger aantal kinderen in een eenoudergezin stijgt bovendien het armoedepercentage. Toch zien we dat deze groep in aantal wel afneemt met de jaren, en dat zij niet vaker langdurig minima zijn dan gemiddeld.
De situatie van kinderen laat een gunstigere trend zien. Er zijn steeds minder kinderen die opgroeien in minimahuishoudens en ook het percentage is de afgelopen jaren gedaald. Belangrijk wordt om te monitoren of deze daling aanhoudt in 2021, wanneer de verwachte instroom van nieuwe minima realiteit wordt. Dan is het belangrijk om te bekijken welke groepen tot deze nieuwe minima behoren en of zich nieuwe risicogroepen aftekenen.
Bereik Scholierenvergoeding en Kindtegoed gestegen, andere regelingen stabiel
Met een stijging van het aantal minimahuishoudens is ook de doelgroep van de gemeentelijke minimaregelingen groter geworden. Tegelijkertijd is het bereik van de meeste regelingen stabiel: dat betekent dat meer huishoudens een toekenningen hebben gekregen. Voor de Scholierenvergoeding is sprake van een groter bereik. Dit kan het gevolg zijn van een toegenomen vraag tijdens de coronacrisis (het bereik van het Kindtegoed is ook tegenomen, maar dit heeft waarschijnlijk te maken met de veranderde manier van toekennen). Door acute problemen hebben meer huishoudens aangeklopt bij de gemeente, bijvoorbeeld voor een laptop zodat kinderen online onderwijs konden volgen. Eenmaal in beeld krijgen huishoudens ook informatie over andere regelingen. Ook de verstrekking van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) door de gemeente heeft wellicht geleid tot meer bekendheid van de hulp die de gemeente biedt en daardoor tot meer toekenningen. Hierdoor kon het bereik van de meeste regelingen stabiel blijven en in het geval van de Scholierenvergoeding stijgen.