De Amsterdamse bevolking tot 1900
- Marretje Oomen
- 9 oktober 2025
Onderzoek en Statistiek publiceert ieder jaar cijfers over de bevolking. Op deze website vind je veel gegevens over de inwoners van de stad sinds 1900. Maar hoe zag de Amsterdamse bevolking er voor 1900 eigenlijk uit? Wanneer groeide het inwoneraantal vooral? Dit artikel beschrijft wat daarover in de oude jaarboeken van het Bureau van Statistiek, de voorganger van O&S, staat.

Amsterdammers op de Dam, 1881. Bron: Stadsarchief Amsterdam / A. Jager
In het jaarboek van 1900 staat een tabel met daarin de inwonersaantallen van Amsterdam in verschillende jaren tot dan toe. De eerste landelijke volkstelling vindt in 1795 plaats. Vanaf 1829 wordt de bevolking elke tien jaar geteld. We hebben dus goed zicht op hoe de Amsterdamse bevolking zich in de negentiende eeuw ontwikkelt.
Zie ook
Het Bureau van Statistiek heeft ook voor twee jaartallen vóór de landelijke volkstellingen een bevolkingsaantal genoteerd: 1622 en 1630. Voor het jaar 1622 baseert het Bureau zich op ‘de aanteekeningen van Burgemeester Mr. Gerard Schaep Pieterszoon (1599-1655)’. In 1622 vindt in de provincie Holland een plaatselijke volkstelling plaats. Volgens die telling heeft de stad dan 104.962 inwoners, dertig mensen meer dan volgens burgemeester.
Over de periode tussen 1630 en 1795 heeft het Bureau van Statistiek geen inwoneraantallen opgenomen in de jaarboeken. In die periode waren er nog geen volkstellingen. Het is een lange periode waarvan we weinig weten over het exacte aantal inwoners.
Maar er zijn wel schattingen te vinden in andere bronnen. In de databank van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis is het boek ‘Inwoneraantallen van Nederlandse steden ca. 1300-1800’ van Piet Lourens en Jan Lucassen te vinden. Als we de gegevens uit de jaarboeken aanvullen met de cijfers uit dit boek dan krijgen we onderstaande grafiek.
Tot en met de vijftiende eeuw stelt Amsterdam nog niet bijzonder veel voor. Rond 1400 is Utrecht bijvoorbeeld een stuk groter; waar Amsterdam ongeveer 4.400 inwoners heeft, heeft Utrecht er ongeveer 13.000. Ook steden als Leiden en Haarlem zijn groter. Maar in de zestiende eeuw begint de Amsterdamse bevolking hard te groeien.
Zeventiende eeuw
Op het moment van de eerdergenoemde volkstelling in 1622 bevindt de stad zich midden in een periode van flinke groei. Het gaat de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw economisch voor de wind. De handel bloeit en Amsterdam is het middelpunt daarvan. De stad heeft daardoor een grote aantrekkingskracht op mensen.
Dat komt doordat de economie in de stad weer aantrekt. Vanaf 1870 komt de industrie echt op gang. Het Noordzeekanaal wordt aangelegd, waardoor de haven weer tot bloei komt. Ook openen verschillende spoorverbindingen. De stad is goed te bereiken, zowel via het water als over land.
De bevolking groeit van ongeveer 30 duizend inwoners in 1560 tot bijna 105 duizend in 1622 en ongeveer 219 duizend in 1680. De stad barst uit haar voegen. Het gevolg zijn de stadsuitbreidingen met onder andere de aanleg van de grachtengordel en de Jordaan. De stad beslaat dan ongeveer wat tegenwoordig stadsdeel Centrum is.
Lange achttiende eeuw
Halverwege de zeventiende eeuw is de grootste bloeiperiode achter de rug. Het gaat daarna economisch gezien minder goed met Amsterdam. Dat komt onder andere doordat de concurrentie landen als Frankrijk en Engeland groter wordt. Ook spelen militaire dreigingen en politieke instabiliteit een rol. De Amsterdamse bevolking groeit nog wel, maar minder hard. Rond 1720 wordt een piek van 242.326 inwoners bereikt.
Daarna verlaten veel Amsterdammers de stad; in de achttiende eeuw krimpt de bevolking. Doordat de concurrentie vanuit het buitenland toeneemt, verliest het land zijn dominante handelspositie. Ook de politieke onrust speelt daarbij een rol. Amsterdam wordt minder belangrijk.
Na de eerste landelijke volkstelling zit Amsterdam nog in die krimpperiode. In 1795 heeft de stad 217.024 inwoners; in 1811 zijn dat er 200.430. Daarna begint de bevolking weer te groeien.
Tweede helft negentiende eeuw
Vooral in de laatste paar decennia van de negentiende eeuw groeit het aantal inwoners hard. In 1869 wonen er 264.494 mensen in Amsterdam. Dertig jaar later is dat aantal bijna verdubbeld tot ruim 510 duizend bewoners. Vooral in het laatste decennium van die eeuw is de groei gigantisch: er komen meer dan 100 duizend Amsterdammers bij.
Dat komt doordat de economie in de stad weer aantrekt. Vanaf 1870 komt de industrie echt op gang. Het Noordzeekanaal wordt aangelegd, waardoor de haven weer tot bloei komt. Ook openen verschillende spoorverbindingen. De stad is goed te bereiken, zowel via het water als over land.
Dat het aantal inwoners toeneemt, kun je ook zien aan het aantal geboortes en de sterfte in de stad. De cijfers vinden we in het jaarboek van 1903-1904. In 1811 voerde Napoleon de burgerlijke stand in. Vanaf dat moment gaan ambtenaren van het stadhuis over de administratie van geboorte, sterfte en huwelijken. Zowel het aantal geboorten als het aantal sterfgevallen neemt toe in de loop van de eeuw.
Wat opvalt, is dat het aantal geboortes harder toeneemt dan het aantal sterfgevallen. Hierdoor is de natuurlijke aanwas, het saldo van geboorte en sterfte, steeds sterker positief. Het is het gevolg van de toenemende welvaart en betere hygiëne in de laatste decennia van deze eeuw. Daardoor overlijden Amsterdammers steeds minder vaak aan infectieziekten.
Sommige uitbraken van besmettelijke ziekten kunnen we herkennen in de grafiek. Zo valt de piek in 1855 op het moment dat er veel mensen sterven aan cholera en mazelen. En in 1871 is er bijvoorbeeld een uitbraak van de pokken waaraan veel mensen overlijden.
Maar de Amsterdamse bevolking groeit niet alleen hard door de natuurlijke aanwas. Er komen ook meer mensen van buiten de stad in Amsterdam wonen dan dat er Amsterdammers de stad verlaten. Vooral in de laatste drie decennia is dit migratiesaldo vaak sterk positief, vinden we weer in jaarboek 1903-1904.
Die groeiende groep Amsterdammers moet ergens wonen. Al snel puilt de zeventiende-eeuwse stad weer uit haar voegen. Daarom wordt wat we nu kennen als de negentiende-eeuwse gordel aangelegd. Daarbij horen bijvoorbeeld de Oude Pijp en de Dapperbuurt.
In het jaarboek van 1900 staat hoeveel inwoners iedere wijk heeft tijdens de volkstellingen vanaf 1859. De cijfers laten duidelijk zien dat de bevolking flink groeit. In de kaartjes hieronder zie je ook de nieuwe wijken opkomen. Neem wijk YY, ongeveer het gebied dat we nu kennen als het Museumkwartier en de Oude Pijp. In 1859 wonen daar 753 mensen. Veertig jaar later, in 1899, zijn dat er 49.703.
Deze enorme groei is nog maar het begin van de nog veel grotere toename van de bevolking en de oppervlakte van de stad na 1900.