Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Steeds meer MRA-bewoners aan het werk, maar toekomst is onzeker

De MRA-economie werd relatief hard getroffen door de coronapandemie. Op de arbeidsmarkt werd de klap grotendeels opgevangen door mensen met weinig baanzekerheid. Sterk herstel in 2021 en 2022 heeft er echter voor gezorgd dat er weer meer mensen aan het werk zijn dan voor de crisis. Nu is het, naast andere factoren, juist een groot tekort aan personeel dat de economische motor minder hard doet draaien. Hoewel de tekorten in de MRA groter zijn dan landelijk, staan er ook nog relatief veel mensen tegen hun wil aan de kant.

  • Vooral werknemers met een flexibel contract (veelal jongeren) en zelfstandigen verloren tijdens de coronacrisis hun baan. Deze kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt zijn in de MRA relatief groot. In Amsterdam en Amstelland-Meerlanden verloren de meeste mensen hun werk.
  • Sterk economisch herstel in 2021 heeft er voor gezorgd dat de negatieve ontwikkelingen uit 2020 grotendeels gecompenseerd werden. Over het hele jaar genomen waren er weer meer mensen aan het werk dan voor de pandemie. Het herstel zat vooral in flexibel werk, maar ook het aantal vaste contracten nam toe.
  • In 2022 zet de werkgelegenheidsgroei door en de arbeidsmarkt wordt steeds krapper. In het tweede kwartaal stonden er bijna twee keer zoveel vacatures open als voor de coronacrisis. Vacatures zijn moeilijker te vervullen en staan langer open. Het merendeel (67 procent) van de vacatures in de MRA staat open in de arbeidsmarktregio Groot-Amsterdam.
  • De krapte op de arbeidsmarkt hangt naast het economisch herstel samen met vergrijzing. Het aantal mensen dat actief is op de arbeidsmarkt groeit minder sterk dan voorheen.
  • Het aantal uren dat werkenden maken per week neemt wel toe en ligt in de MRA hoger dan gemiddeld in Nederland. De stijging wordt grotendeels veroorzaakt doordat vrouwen meer uren zijn gaan werken.
  • Ondanks de personeelstekorten staan er nog relatief veel mensen tegen hun wil aan de kant. De werkloosheid in de MRA was in 2021 hoger dan gemiddeld (4,9 procent tegenover 4,2 procent) en 217 duizend mensen zouden (meer) willen werken maar lukt dat om uiteenlopende redenen niet (het onbenut arbeidspotentieel).
  • Landelijk neemt de werkloosheid sinds de zomer van 2022 weer toe. Naast het probleem van de personeelstekorten wordt de economische groei belemmerd door de hoge energieprijzen en de andere effecten van de Oekraïneoorlog op de wereldhandel.

Aantal werkende inwoners weer boven niveau van voor de pandemie

In 2021 was het aantal werkende inwoners van de MRA weer hoger dan voor de crisis. Over het hele jaar genomen hadden gemiddeld 1.350.000 inwoners betaald werk. Sinds het einde van de vorige economische crisis in 2014 groeide het aantal werkenden gestaag. Deze groei ging gepaard met een steeds flexibelere arbeidsmarkt. Deze flexibilisering ging in de MRA sneller dan gemiddeld in Nederland. In 2021 heeft ruim de helft van de werkenden een baan in loondienst met een vaste arbeidsrelatie (54 procent). Ongeveer een op de vier (27 procent) heeft een flexibele arbeidsrelatie en een op de vijf (19 procent) is zelfstandige. Landelijk heeft 57 procent een vast contract en is vooral het aandeel zelfstandigen kleiner (16 procent).

wordt niet gebruikt

Omvang van de werkzame beroepsbevolking in de MRA naar type arbeidsrelatie, 2013-2021

In 2020 kwam er als gevolg van de coronacrisis een einde aan de groei van het aantal werkenden, maar toch was over het hele jaar genomen de afname van het aantal MRA bewoners met werk betrekkelijk klein (-1.000). Dit komt aan de ene kant doordat de werkgelegenheid na de klap van de eerste lockdown weer gedeeltelijk herstelde in de zomer van 2020. Daarnaast bleven veel zelfstandigen formeel gezien werkzaam, maar hadden zij feitelijk veel minder werk en inkomen. Relatief veel zelfstandigen in de MRA waren afhankelijk van inkomenssteun: in juni 2021 ontvingen bijna 22.000 zelfstandigen een Tozo-uitkering (Tijdelijke overbruggingsmaatregel zelfstandig ondernemers, een uitkering om ondernemers die door de coronamaatregelen geen of te weinig inkomen hadden te ondersteunen). Dat is 9 procent van alle zelfstandigen, terwijl het gemiddeld in Nederland ging om 4 procent. Zelfstandigen actief in de cultuur, vervoer (bijvoorbeeld taxichauffeurs) en horecasector ontvingen het vaakst een Tozo-uitkering.

Ondanks dat corona de samenleving ook heel 2021 bezighield, was aan het einde van dat jaar het aantal werkenden in de MRA weer hoger dan voor de coronacrisis. Dit herstel bestond vooral uit flexibele banen in dezelfde sectoren waar tijdens de lockdowns veel mensen hun werk verloren (horeca, detailhandel). Na de lange lockdown in de winter van 2021 kwamen er vanaf maart maandelijks duizenden flexibele banen bij, tot het aantal weer licht afnam als gevolg van de lockdown in november en december (figuur hieronder). Het aantal werknemers met een vast contract bleef vrij constant tijdens de crisis en neemt sinds de zomer van 2021 toe. Vooral in de ICT, de sector advisering en onderzoek, financiële dienstverlening en in mindere mate het onderwijs stijgt het aantal vaste contracten. Dit kan voor werkgevers een strategie zijn om mensen aan zich te binden in een krappe arbeidsmarkt.

wordt niet gebruikt

Ontwikkeling van het aantal werknemers met een vaste en flexibele arbeidsrelatie, januari 2020 - maart 2022

Werknemers woonachtig in Amsterdam verloren tijdens de coronacrisis het vaakst hun baan. Dit hangt samen met het relatief grote aantal inwoners dat een flexibele baan had in getroffen sectoren. In Diemen hadden in 2020 de meeste werkenden een flexcontract (32 procent), gevolgd door Amsterdam (31 procent), Lelystad (31 procent) en Almere (29 procent). Het type werkenden met een flexcontract verschilt wel. In Diemen en Amsterdam gaat het relatief vaak om jongeren met een kleine baan, terwijl in Almere en Lelystad ook veel 30-plussers een flexibele baan van meer uur per week hebben. Deze banen waren minder kwetsbaar tijdens de coronacrisis, In Almere/Lelystad was het baanverlies minder groot dan in Amsterdam.

Zelfstandigen zijn het sterkst vertegenwoordigd in een aantal relatief welvarende gebieden. Het gaat vooral om gemeenten in Gooi- en Vechtstreek (bijvoorbeeld 37 procent van de werkenden in Laren) en Zuid-Kennemerland (30 procent in Bloemendaal) en de stadsdelen Centrum en Zuid in Amsterdam. Dit reflecteert echter niet waar de meeste zelfstandigen tijdens corona in de problemen kwamen. Zelfstandigen in Zaanstad, Almere en Amsterdam Nieuw-West en Zuidoost deden naar verhouding vaak een beroep op een Tozo-uitkering. De meeste baanzekerheid, in de vorm van een vast contract, hebben werkenden woonachtig in IJmond, Zaanstreek-Waterland en delen van Amstelland-Meerlanden. Dit hangt er mee samen dat hier relatief oudere werknemers wonen, zij hebben vaker een vast contract. Werkenden woonachtig in Heemskerk (62 procent), Uitgeest (62 procent), Purmerend (61 procent), Beverwijk (60 procent) en Uithoorn (60 procent) hebben het vaakst een vast contract.

wordt niet gebruikt

Aandeel werknemers met vaste of flexibele arbeidsrelatie en zelfstandigen per wijk, 2020

Op lange termijn minder werkenden door de vergrijzing

De arbeidsdeelname (het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar dat betaald werk heeft) ligt in de MRA rond het Nederlands gemiddelde (70,4 procent). Tot de coronacrisis nam de arbeidsdeelname jarenlang gestaag toe. Dit kwam doordat mensen weer werk vonden na de vorige economische crisis, maar ook door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd. Daardoor steeg het aandeel werkende 60-plussers en dit remde het negatieve effect van de vergrijzing op het aandeel mensen met werk af. Vanaf 2020 is de pensioenleeftijd niet meer gestegen waardoor er de afgelopen tijd meer mensen met pensioen gingen dan in de voorgaande jaren. Bovendien hebben bedrijven tijdens corona soms vervroegd afscheid genomen van oudere werknemers. De grote tekorten op de arbeidsmarkt hangen hier voor een deel mee samen. Het relatief grote effect van de coronacrisis op de MRA-economie heeft ervoor gezocht dat de arbeidsdeelname niet meer hoger is dan landelijk.

Binnen de MRA varieert het aandeel werkenden van 75 procent in Aalsmeer tot 66 procent in Laren. Binnen gemeenten zijn er grote verschillen tussen buurten (zie kaart hieronder). Hoe veel mensen daar werk hebben hangt sterk samen met het opleidingsniveau en de leeftijdsopbouw van de bevolking. Hbo en wo-opgeleiden hebben over het algemeen vaker werk dan mensen met maximaal een mbo-1 opleiding. Dit geldt ook voor dertigers en veertigers vergeleken met twintigers en zestigers. Deze laatste groep is voor een deel al met pensioen. In gemeenten waar de bevolking relatief oud is, ligt de arbeidsdeelname daardoor vaak relatief laag. De afgelopen jaren neemt het aantal werkende zestigplussers wel sterk toe. Dit komt vooral door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013. Deze verhoging remde het negatieve effect van de vergrijzing op het aandeel mensen met werk af. Vanaf 2020 is de pensioenleeftijd niet meer gestegen waardoor er de afgelopen tijd meer mensen met pensioen gaan dan in de voorgaande jaren. Bovendien hebben bedrijven tijdens corona soms vervroegd afscheid genomen van oudere werknemers. De toegenomen krapte op de arbeidsmarkt hangt hier voor een deel mee samen.

wordt niet gebruikt

Arbeidsdeelname per gemeente in de MRA en Nederland, 2013-2021

wordt niet gebruikt

Netto arbeidsparticipatie per CBS-wijk, 2020

Bijna twee keer zoveel vacatures als in 2019

De toegenomen tekorten op de arbeidsmarkt zien we terug in een sterk groeiend aantal vacatures. De werkgelegenheid groeit en vacatures zijn moeilijker te vervullen en staan daardoor steeds langer open. De toename begon al tijdens de coronacrisis, eind 2020. Er was alleen nog een afvlakking tijdens de laatste coronalockdown aan het eind van 2021. In het tweede kwartaal van 2022 waren er 88.900 openstaande vacatures in de MRA. Dat is 86 procent meer dan twee jaar eerder (Q2 2019). In de MRA neemt het aantal vacatures na corona nog wat harder toe dan gemiddeld in Nederland. Het grootste deel van de vacatures in de MRA staat uit in de arbeidsmarktregio Groot-Amsterdam (67 procent). Het aandeel vacatures in de andere vier arbeidsmarktregio’s varieert van 7 procent (Zaanstreek-Waterland en Gooi en Vechtstreek) tot 9 procent (Zuid-Kennemerland en IJmond en Flevoland). De groei van het aantal vacatures verschilt niet erg tussen de arbeidsmarktregio's van de MRA en in elke regio neemt het aantal iets sneller toe dan gemiddeld in Nederland.

wordt niet gebruikt

Ontwikkeling aantal openstaande en ontstane vacatures, MRA en Nederland, Q2 2019 t/m Q2 2022

Het aantal vacatures groeit in vrijwel alle beroepsklassen. De meeste openstaande vacatures zijn bedrijfseconomisch/administratief van aard. Het gaat bijvoorbeeld om 3.150 gezochte receptionisten en telefonisten en 3.100 transportplanners en logistiek medewerkers. Daarnaast is er veel vraag naar ICT’ers, verschillende soorten technici, mensen met commerciële, dienstverlenende en zorgberoepen. De beroepsgroep waar met afstand de meeste vacatures openstaan zijn software- en applicatieontwikkelaars (onderdeel van de genoemde beroepsklasse ICT). Hier worden in het tweede kwartaal van 2022 5.300 mensen gezocht. Dit is ook een van de beroepsgroepen waar het aantal vacatures het sterkst groeide, met 152 procent ten opzichte van twee jaar eerder (2019 Q2).

wordt niet gebruikt

Openstaande vacatures per beroepsgroep en ontwikkeling t.o.v. Q2 2019, MRA, Q2 2022

Relatief veel fulltime werkenden in MRA

De krapte op de arbeidsmarkt kan verminderen door minder parttime werk. Er wordt in Nederland meer parttime gewerkt dan in alle andere OECD-landen . In de MRA maken werkenden wel meer uren dan gemiddeld in Nederland. Ruim de helft (56 procent) van de werkenden werkt 35 uur per week of meer. Landelijk gaat het om 52 procent. Het aandeel werkenden met een langere werkweek is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt zowel vaker fulltime (35 uur per week of meer) gewerkt als 25-35 uur per week (figuur hieronder). De stijging wordt grotendeels veroorzaakt doordat vrouwen meer uren zijn gaan werken, vooral 45-plussers. Vrouwen in de MRA werken vaker fulltime dan landelijk (37 procent tegenover 30 procent), terwijl het aandeel voor mannen op het Nederlands gemiddelde ligt (73 procent). Het hoge aandeel fulltime werkende vrouwen komt vooral in Amsterdam voor, in de andere deelregio’s ligt dit aandeel dichter bij het Nederlands gemiddelde. In Amsterdam wonen relatief veel hbo of wo opgeleide vrouwen en deze groep heeft een relatief lange werkweek. Binnen de MRA is het aandeel fulltime werkenden met 67 procent het hoogst in Oostzaan, gevolgd door Edam-Volendam en Diemen (beide 66 procent). Amsterdam staat met 60 procent op de vierde plek.

wordt niet gebruikt

Aantal gewerkte uren per week in klassen per deelregio, MRA en Nederland, 2021

Ondanks tekorten nog relatief veel mensen tegen hun wil aan de kant

Ondanks de grote behoefte aan personeel zijn er in de MRA relatief veel mensen die moeite hebben om aan het werk te komen. De werkloosheid was in 2021 met 4,9 procent hoger dan landelijk (4,2 procent). Er waren gemiddeld 72.000 mensen werkloos. Zij hebben geen betaald werk, zijn daar wel naar op zoek en zouden direct kunnen beginnen. Het hoogst is de werkloosheid in de stedelijke gebieden, en dan met name rondom Amsterdam. In Amsterdam zelf ligt deze op 6,6 procent, in Almere op 5,7 procent en in Diemen en Amstelveen op 5,0 procent. De hogere werkloosheid in steden heeft er voornamelijk mee te maken dat groepen die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt, zoals jongeren en mensen met maximaal een mbo-1 opleiding, sterk vertegenwoordigd zijn. In vijf andere MRA gemeenten is de werkloosheid ook hoger dan het landelijk gemiddelde. Het gaat om Lelystad, Purmerend en Zaanstad, Haarlemmermeer (4,7 procent) en Hilversum (4,3 procent).

wordt niet gebruikt

Werkloosheid in de MRA, 2013-2021

Werklozen kunnen een bijdrage leveren om de personeelstekorten te verkleinen. Maar de totale groep die mogelijk (meer) aan het werk wil is groter. Het zogeheten onbenut arbeidspotentieel bestaat in de MRA uit 217.000 personen, 11 procent van alle inwoners tussen de 15 en 75 jaar. Naast de 72.000 werklozen (4 procent) gaat het om 60.000 semiwerklozen (3 procent) en 85.000 onderbenutte deeltijdwerkers (5 procent). Volgens de richtlijnen van de International Labour Organization (ILO) is iemand werkloos als hij of zij geen betaald werk heeft, recent naar werk heeft gezocht én direct aan de slag kan. Semiwerklozen staan iets verder af van de arbeidsmarkt. Zij hebben óf recent werk gezocht óf zijn direct beschikbaar. Onderbenutte deeltijdwerkers werken in deeltijd, willen meer uren werken en zijn daarvoor ook beschikbaar. Er zijn zowel onderbenutte deeltijders onder werkenden die momenteel een korte werkweek hebben als onder de groep die nu al 25 of zelfs 35 uur of meer per week werkt. Van alle werkenden die meer willen werken werkt 26 procent nu 11 uur per week of minder, 26 procent werkt tussen 12 en 24 uur, 27 procent werkt tussen 25 en 34 uur en 21 procent werkt 35 uur per week of meer.

De afgelopen jaren nam het onbenut potentieel gestaag af als gevolg van de aantrekkende economie. Vooral het aantal werklozen nam af, zij vonden weer makkelijker werk. Ook het aantal onderbenutte deeltijders daalde, meer mensen gingen daadwerkelijk meer uren werken. Het aandeel semiwerklozen is veel minder conjunctuurgevoelig, omdat deze groep minder actief naar werk zoekt of niet beschikbaar is. Om dit potentieel aan te boren moet dus ook over andere prikkels worden nagedacht. Tijdens de coronacrisis nam zowel de werkloosheid als het aandeel onderbenutte deeltijders relatief hard toe in de MRA. Het gaat voor een deel om zelfstandigen en werkenden in loondienst voor wie er ineens minder werk was. Ook in 2021 is er in de MRA nog relatief veel onbenut arbeidspotentieel. Dit komt vooral door een groter aandeel werklozen dan gemiddeld in Nederland.

wordt niet gebruikt

Onbenut arbeidspotentieel in de MRA en Nederland, 2013-2021

Het onbenut arbeidspotentieel is het hoogst onder jongeren (28 procent). Zij zijn vaak onderbenut deeltijder (12 procent). Het gaat voor een groot deel om jongeren die nu weinig uren werken, 48 procent werkt 12 uur per week of minder en 25 procent werkt tussen 12 en 24 uur per week. Ook de werkloosheid is van oudsher hoog onder jongeren (9 procent in 2021). Het daarnaast in beeld brengen van de groep semiwerklozen maakt duidelijk dat er nog een extra groep jongeren (7 procent) is die niet benut worden op de arbeidsmarkt, terwijl deze groep wel beschikbaar is voor werk óf hier recent naar gezocht heeft.

Ook onder vrouwen is het onbenut arbeidspotentieel groot (13 procent). Dit komt door het grote aandeel vrouwen dat in deeltijd werkt en meer uren zou willen werken (6 procent). Het aandeel werklozen en semiwerklozen is vergelijkbaar met dat onder mannen. Het onbenut potentieel hangt daarnaast samen met opleidingsniveau. Mensen met maximaal een mb0-1 opleiding worden het vaakst onvolledig of niet benut (15 procent) en hbo of wo opgeleiden het minst vaak (9 procent). Het verschil zit meer in een hogere (semi)werkloosheid onder de eerste groep dan in onderbenutte deeltijders. Binnen de MRA is het onbenut potentieel het grootst in Amsterdam (13 procent) en Amstelland-Meerlanden (12 procent) en het laagst in Zaanstreek-Waterland. In IJmond is er een relatief grote groep onderbenutte deeltijders. Dit hangt er voor een deel mee samen dat relatief veel inwoners hier parttime werken.

wordt niet gebruikt

Onbenut arbeidspotentieel in de MRA per deelregio, 2021

Tegenover onderbenutte deeltijders staan ook mensen die juist minder uren zouden willen werken. Van alle werkenden zou 13 procent meer en 16 procent minder uren willen werken. Dat mensen aangeven minder uren te willen werken wil niet altijd zeggen dat zij dit ook van plan zijn. De belangrijkste reden om niet minder te gaan werken is de achteruitgang van het inkomen. Mannen, die gemiddeld meer uren werken, geven vaker aan minder te willen werken (18 procent tegenover 15 procent van de vrouwen). Vrouwen willen vaker meer uren werken (14 procent tegenover 11 procent van de mannen), maar dit geldt alleen voor vrouwen die nu een korte werkweek (minder dan 24 uur per week) hebben. Onder de werkenden met een langere werkweek willen mannen juist vaker nog meer uren werken.