Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Huiselijk geweld Amsterdam-Amstelland

Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) heeft onderzocht in hoeverre inwoners tekenen van huiselijk geweld signaleren, wat de bekendheid is met de wegen naar professionele hulp of advies en wat de huidige actiebereidheid van inwoners is naar aanleiding van tekenen van huiselijk geweld.

Huiselijk geweld en kindermishandeling vormen samen de meest voorkomende vormen van geweld in de samenleving. In de afgelopen jaren hebben de gemeenten uit de regio Amsterdam- Amstelland deze problematiek met de Regioaanpak Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (2015-2019) onder de aandacht gebracht en het melden ervan gestimuleerd.

Deze inspanningen hebben er mede toe geleid dat het aantal meldingen en adviesvragen flink is gestegen. Toch blijft de problematiek lastig te bestrijden. In 2020 stelde de regio Amsterdam-Amstelland daarom de tweede Regioaanpak Huiselijk Geweld en Kindermishandeling vast voor 2020-2024, waarmee de ambitie is om geweld eerder te doen stoppen en het waar mogelijk te voorkomen. Hierin wordt een beroep gedaan op alle inwoners van de regio om onder andere het taboe rondom het praten over veiligheid in de thuissfeer te doorbreken en zorgen of vermoedens ter sprake te brengen, met als uiteindelijk doel om de bereidheid van inwoners om advies te vragen of een melding te doen te vergroten en daarmee sneller hulp te bieden.

Aangezien dit om een grote ambitie gaat, wil de regio Amsterdam-Amstelland de voortgang van de aanpak nauwlettend bijhouden. Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) heeft daarom onderzocht in hoeverre inwoners tekenen van huiselijk geweld signaleren, wat de bekendheid is met de wegen naar professionele hulp of advies en wat de huidige actiebereidheid van inwoners is naar aanleiding van tekenen van huiselijk geweld. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een online-enquête in augustus en september 2021. In totaal hebben 3.361 inwoners van de regio de online-enquête ingevuld. Deze groep bestaat voor het grootste deel uit Amsterdammers (63 procent), een kwart uit Amstelveners (24 procent), 9 procent uit inwoners van Aalsmeer en 4 procent uit inwoners van de DUO gemeenten (Diemen, Uithoorn en Ouder-Amstel).

Een derde vangt signalen op van huiselijk geweld

Het streven met de Regioaanpak is om geweld in huis te voorkomen, te stoppen en blijvend op te lossen. Een van de sleutels tot deze ambities is om het aantal adviesvragen en meldingen naar aanleiding van tekenen van huiselijk geweld te verhogen. De enquête schetst een beeld van de stand van zaken rondom de ervaring van signalen van huiselijk geweld, de bereidheid om dit ter sprake te brengen en/of (professionele) ondersteuning te zoeken en de bekendheid met de manieren waarop men dit kan doen.

Zo blijkt dat een derde van inwoners weleens signalen van huiselijk geweld opvangt in de omgeving (33 procent). Onder jongvolwassenen gaat dit zelfs om de helft (51 procent). De meeste zorgen gerelateerd aan huiselijk geweld in de sociale omgeving gaan over de buren en buurtgenoten. Dit onderstreept de noodzaak van de Regioaanpak en het beroep wat hierin wordt gedaan op de burger om in actie te komen.

Verschillen tussen intentie tot melden en daadwerkelijk meldgedrag

De vormen van huiselijk geweld waarover men zich het meest zorgen maakt zijn ruzies en verbale agressie. Dit komt in grote lijnen overeen met de door inwoners verwoorde definitie van huiselijk geweld. Mogelijk bestaat er (te) weinig kennis over minder voor de hand liggende vormen van geweld in de huiselijke sfeer, zoals eerwraak, seksueel geweld, stalking of financieel misbruik. Door bijvoorbeeld inzet op informatievoorziening over de problematiek, zouden ook de overige, minder voor de hand liggende vormen van huiselijk geweld door burgers opgemerkt en ondervangen kunnen worden. Deze mogelijke blinde vlek rijmt met de behoeften die inwoners via de enquête vermelden: onder respondenten heerst de vraag naar meer informatie en bewustwording over het onderwerp.

Hoewel het grootste deel van regiobewoners bereid is om vermoedens van huiselijk geweld bespreekbaar te maken, moet er nog veel afstand afgelegd worden voordat de doelen van de Regioaanpak zijn behaald. Zo bestaat er een aantal verschillen in de mate waarin deelnemers menen over zorgen te zullen praten en de mate waarin zij dit daadwerkelijk doen. De grootste discrepantie zien we tussen het spreken over zorgen of vermoedens met de politie of hulpverleners. Van inwoners die niet kampen met vermoedens van huiselijk geweld geeft een groot deel aan dat zij contact zouden opnemen met de politie (43 procent) of een hulpverlener (39 procent), waar maar een klein deel van de inwoners die uit ervaring spreken rapporteert dat zij dit daadwerkelijk gedaan hebben (resp. 13 procent en 16 procent). Daarbij zien we dat van respondenten die aangeven dat zij in het afgelopen jaar tekenen van huiselijk geweld hebben gesignaleerd, drie op de tien daadwerkelijk contact opneemt met een hulpinstantie voor professionele ondersteuning. Hieruit kan opgemaakt worden dat de weg naar hulporganisaties nog niet van nature gevonden wordt.

Bekendheid hulporganisaties verschilt sterk onderling

Deel van de toegankelijkheid van hulporganisaties ligt onder andere in de zichtbaarheid ervan. Zo bestaan er grote verschillen tussen de diverse hulporganisaties in de mate waarmee bewoners ermee bekend zijn. Zo is een groot deel bekend met de ondersteuning van de politie en de huisarts bij aan huiselijk geweld gerelateerde problematiek, maar is bijvoorbeeld Veilig Thuis relatief onbekend. Het vertrouwen van bewoners dat zij ook daadwerkelijk bij de beschikbare instanties terecht kunnen met zorgen over huiselijk geweld ligt lager. Wat wel opvalt is dat Veilig Thuis, ondanks haar lage bekendheid, er bij de meerderheid van de inwoners wel om bekend staat ondersteuning te kunnen bieden bij huiselijk geweld. Ook is het een van de organisaties waarvan de meeste inwoners die er weleens hulp zochten aangeven dat zij dit opnieuw zouden doen als een soortgelijke nood zich voordoet. Hoewel de bekendheid van de instantie dus verbetering vergt, blijkt Veilig Thuis wel een gewaardeerde bestemming voor hulp.

Bovendien komt in dit onderzoek naar voren dat de instanties waar men verwacht om ondersteuning te vragen niet geheel overeenkomen met de instanties waar men daadwerkelijk om hulp vraagt. Zo schatten inwoners die geen ervaring hebben met vermoedens van huiselijk geweld in dat zij vooral de politie zouden benaderen. In de realiteit blijkt dat inwoners die zich zorgen maken over huiselijk geweld zich niet alleen wenden tot de politie, maar vooral ook contact opnemen met de huisarts. Motivaties om contact op te nemen met een professionele hulplijn zijn vooral om advies in te winnen, informatie te vergaren of om een officiële melding van het probleem te maken (zie figuur 3). Dit geldt zowel voor de groep met als de groep zonder ervaring met signalen van huiselijk geweld.

Actiebereidheid kent obstakels

Een groot obstakel dat inwoners in de weg zit om professionele hulp in te schakelen is dat zij twijfelen of de actie wel meer goed doet dan het schade aanricht. Zo uiten zij zorgen over onterechte meldingen, onvoldoende bewijs, privacyschending en een gebrek aan vertrouwen in de doeltreffendheid van de melding. Inwoners voelen zich onvoldoende in staat om in te schatten wanneer het zaak is om alarm te slaan. Als inwoners beter geïnformeerd worden over deze beslissing, zou een groot deel van de onzekerheid weggenomen worden en zou de actiebereidheid naar verwachting groeien. Daarnaast blijkt uit de resultaten dat inwoners zorgen hebben over anonimiteit bij het inschakelen van een hulporganisatie. In de communicatie hierover is het daarom van sterk belang om duidelijker onderscheid te maken tussen de anonimiteit bij advies (anoniem kan) en bij een officiële melding (anonimiteit niet mogelijk).

Vervolg

Naast de opgedane kennis uit dit onderzoek, is het van belang de voortgang in de ambities van de Regioaanpak te blijven monitoren. Door middel van een jaarlijkse of tweejaarlijkse herhaling van de meting kan het effect van de Regioaanpak over de tijd worden bijgehouden. Deze meting kan verder ingaan op specifiekere bevolkingsgroepen, zoals zij die eerder tekenen van huiselijk geweld hebben opgevangen of juist de groep die dit tot dusver niet hebben ervaren. Ook kan bijvoorbeeld verkend worden welke rol jongvolwassenen of buren kunnen spelen in het omgaan met de signalen, omdat juist deze twee groepen in dit onderzoek relatief vaak aangeven dat zij zich zorgen maken over huiselijk geweld in de sociale omgeving.

Bovendien is het van belang om de vele landelijke ontwikkelingen op het gebied van huiselijk geweld nauwlettend te volgen, zoals gerapporteerd door het CBS1 of het Verwey-Jonker Instituut2. Aan de hand hiervan kunnen trends in de meldbereidheid van incidenten waargenomen worden en kan specifiek gekeken worden naar de regionale resultaten. Ook kan de gewonnen kennis aan de hand van zowel deze onderzoeksprojecten als deze rapportage aangevuld worden met geregistreerde cijfers van adviesvragen en meldingen. Door deze cijfers herhaaldelijk in kaart te brengen kunnen de regiogemeenten de Regioaanpak in goede banen blijven leiden.