Direct naar inhoudDirect naar contactgegevens

Armoedemonitor 2022

De Amsterdamse Armoedemonitor beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van armoede in de stad. De 25e editie van de monitor is recent gepubliceerd. Aan de hand van vier vragen bespreken we hier de belangrijkste resultaten van de monitor.

Wanneer ben je arm in Amsterdam?

De grens voor een laag inkomen ligt in de gemeente Amsterdam sinds 1 januari 2023 op 130 procent van het wettelijk minimumloon. De hoogte van de normbedragen verschilt per huishoudtype. De armoedemonitor is gebaseerd op door het CBS beschikbaar gestelde gegevens over inkomen en vermogen.

Deze gegevens zijn afkomstig van de Belastingdienst. Daardoor lopen de cijfers circa twee jaar achter. De meest recente beschikbare gegevens zijn op dit moment de voorlopige cijfers over 2021. Toen was de grens 120 procent van het wettelijk minimumloon en lag op ongeveer €16.800 netto per jaar voor een alleenstaande (Rijksoverheid).

Om te bepalen wie tot de minima behoort kijkt de gemeente Amsterdam behalve naar inkomen ook naar vermogen: voor alleenstaanden lag de vermogensgrens in 2021 op €6.295, en bij een eigen huis lag de maximale overwaarde op €53.100.

Om te bepalen wie een laag inkomen en/of weinig vermogen heeft wordt gekeken naar het inkomen en vermogen van het huishouden. Huishoudens met een laag inkomen en weinig vermogen noemen we minimahuishoudens. Wanneer het huishoudinkomen en -vermogen onder de minimagrens liggen, behoren alle personen in het huishouden tot de minima.

Hoeveel Amsterdammers zijn arm?

In 2021 behoort 17 procent van de Amsterdamse huishoudens tot de minimahuishoudens. Dit komt neer op circa 73.400 huishoudens. Het percentage minimahuishoudens in Amsterdam daalt sinds 2014. De laatste twee jaar (2020 en 2021) is de daling wel minder sterk dan daarvoor.

Het aantal minimahuishoudens was in 2020 hoger dan in 2019. Dit komt deels doordat Weesp vanaf 2020 onderdeel is geworden van Amsterdam. Sindsdien worden Weesper huishoudens meegenomen in de Amsterdamse armoedemonitor. Echter, ook zonder Weesp werden in 2020 meer huishoudens arm dan in voorgaande jaren. Als gevolg van de Covid-19-pandemie had een deel van de Amsterdamse huishoudens minder inkomsten. Met name jongeren, zelfstandigen en flexwerkers werden in deze periode financieel geraakt (Nibud, 2021).

In 2021 is het aantal minimahuishoudens weer gedaald en ongeveer gelijk aan het niveau van 2019. De Covid-19-pandemie heeft dus niet geleid tot een blijvende toename van het aantal minimahuishoudens. Waarschijnlijk komt dit doordat het werk- en inkomstenverlies als gevolg van de pandemie voor veel mensen tijdelijk was (CBS, 2023). Daarnaast zijn gedurende de coronajaren verschillende vormen van inkomenssteun van kracht geweest die lage inkomens tijdelijk hebben aangevuld (CPB, 2023).

De afgelopen drie jaar is het aantal minimahuishoudens dus ongeveer gelijk gebleven, maar het percentage minimahuishoudens daalde. Dit komt doordat het aantal huishoudens met een hoog inkomen de laatste jaren sterk is toegenomen. De groep hoge inkomens groeit snel, de groep lage inkomens krimpt langzaam. Hierdoor neemt de inkomensongelijkheid in de stad toe.

Welke groepen Amsterdammers zijn vaker arm dan gemiddeld?

Sommige groepen Amsterdammers behoren vaker tot de minima dan anderen. Huishoudens die leven van een uitkering, eenoudergezinnen en alleenstaanden hebben vaker dan gemiddeld een laag inkomen en weinig vermogen.

Ook ouderen behoren relatief vaak tot de minima. Van alle Amsterdamse 66-plussers is dit bijna een kwart (23 procent). Dit percentage is de laatste jaren stabiel, maar het aantal oudere minima neemt toe: van 16.900 in 2011 naar 23.700 in 2021. Dit komt doordat de totale Amsterdamse bevolking vergrijst: er wonen meer ouderen in de stad en daarmee ook meer oudere minima. Daarbij zijn oudere minima relatief vaak langdurig arm, dat wil zeggen drie jaar of langer. Als men eenmaal gepensioneerd is, verandert het inkomen meestal niet meer.

Amsterdammers met een migratieachtergrond behoren vaker tot de minima dan Amsterdammers zonder migratieachtergrond. Voor ouderen geldt dit nog sterker. Twee derde van de ouderen met een Turkse of Marokkaanse migratieachtergrond maken deel uit van de minimapopulatie; dit aandeel is vijf keer zo hoog als onder ouderen zonder migratieachtergrond. Ook ouderen met een overig Afrikaanse, Surinaamse, overig Amerikaanse en overig Aziatische migratieachtergrond behoren veel vaker dan gemiddeld tot de minima.

De Amsterdamse minimahuishoudens wonen ongelijk verdeeld over de stad. Zo is het percentage minima het hoogst in stadsdeel Zuidoost (24 procent). Ook in Noord (21 procent) en Nieuw-West (20 procent) ligt het percentage minimahuishoudens boven het stedelijk gemiddelde van 17 procent.

Hoe gaat het met kinderarmoede in de stad?

Van de Amsterdamse kinderen groeit 17,8 procent op in een minimahuishouden. De afgelopen jaren is het percentage kinderen in armoede gedaald. In 2014, toen de armoede het grootst was, leefde 24,5 procent van de kinderen in armoede. Ook het absolute aantal kinderen in minimahuishoudens is in deze periode gedaald.

De afname van kinderarmoede heeft onder andere te maken met ontwikkelingen binnen de groep eenoudergezinnen in de stad. Eenoudergezinnen behoren relatief vaak tot de minima. Amsterdam telt echter steeds minder eenoudergezinnen (zie Dashboard Kerncijfers).

Bovendien neemt het aandeel minima onder deze eenoudergezinnen af. In 2011 behoorde 46 procent van de eenoudergezinnen tot de minima, in 2021 is dat 35 procent. Onder tweeoudergezinnen is het aandeel minima ook iets afgenomen.

In absolute zin zijn er meer minima-eenoudergezinnen dan minima-tweeoudergezinnen. Voor alle gezinnen geldt dat huishoudens met meer kinderen vaker tot de minima behoren dan huishoudens met minder kinderen.